In juni 2004 besteedde ik aandacht aan een artikel in het NRC van Anne-Ruth Wertheim, over racisme. Het is inmiddels nog actueler dan toen. Hierbij de complete versie.
Het racisme verandert van karakter
Er dreigt massaal geweld
door Anne-Ruth Wertheim
In het integratiedebat gaan stemmen op om het bestaan van racisme te ontkennen. Dat zou iets zijn uit het verleden en in onze moderne samenleving zou hooguit sprake zijn van culturele tegenstellingen. Er is inderdaad iets aan het veranderen, maar jammer genoeg is dat niet dat het racisme verdwijnt. Dat neemt juist steeds gevaarlijker vormen aan. De twee soorten racisme, uitbuitingsracisme en concurrentieracisme, worden zelden van elkaar onderscheiden. Toch verschillen de bijbehorende vooroordelen zo sterk dat ze bijna tegengesteld zijn. Het uitbuitingsracisme dat in Nederland heerste, is bezig te veranderen in concurrentieracisme. Daarmee verandert ook het racistisch geweld. Dat zal niet meer beperkt blijven tot incidenten maar een massaal karakter krijgen.
Begin jaren negentig deed ik onderzoek naar racistische vooroordelen binnen enkele instellingen voor volwasseneneducatie in Gelderland. Onder ‘autochtone’ cursisten bleken over de ‘allochtone’ cursisten vooroordelen te circuleren die mij te denken gaven. Enerzijds keek men op hen neer: ‘die buitenlanders zijn gewoon achterlijk’. Anderzijds nam ik gevoelens waar die eerder van het omgekeerde getuigden: afgunst en wantrouwen. Dit opmerkelijke mengsel van vooroordelen legde ik voor aan mijn vader, Wim F.Wertheim, die veel onderzoek had gedaan naar het racisme in de koloniale maatschappij van Indonesië. Die was volkomen volgens ‘kleurlijnen’ gelaagd met de Nederlanders bovenaan, de mensen van gemengd Nederlands/Indonesische afkomst en de Chinezen middenin en de Indonesiërs onderaan. Er waren tegelijkertijd twee soorten racisme werkzaam: het koloniale of uitbuitingsracisme en het concurrentieracisme.
Twee soorten racisme
Het koloniale of uitbuitingsracisme kwam vooral voor op de plantages. Daar lieten Nederlanders Indonesische arbeiders het zware werk doen tegen een karig loon en onder vaak slechte arbeidsomstandigheden. Daarbij kwam het hun bijzonder goed uit dat er over deze koelies talloze vooroordelen de ronde deden die gekoppeld waren aan hun bruine huidskleur: ze zouden ‘dom, lui en kinderlijk’ zijn en ‘zorgeloos, levend bij de dag, goedgelovig en onderdanig’. Je hoeft er de Indische literatuur over die tijd maar op na te slaan om te zien wat voor ‘raskenmerken’ de schrijvers hun blanke personages in de mond leggen over hun Indonesische personeel. Zolang de arbeiders zich uitsloofden zonder te morren kon er ook wel eens een goed woordje af, dan heetten ze ‘zachtaardig’ of ‘zorgzaam’.
Heel anders was het concurrentieracisme ten aanzien van de Chinezen. Zij waren ooit in de positie terecht gekomen dat ze een belangrijk deel van de handel in handen hadden zodat ze, toen steeds meer Indonesiërs daaraan wilden deelnemen, met hen moesten concurreren. Tegelijkertijd gebruikten de Nederlanders hen als tussenhandelaren, voor de verkoop van de opbrengsten van hun plantages en bij de invoer van producten uit Nederland. Dit alles ging gepaard met een diep wantrouwen. Ook over de Chinezen waren vooroordelen in omloop, gekoppeld aan hun uiterlijk of naam. Maar in plaats van ‘dom, lui en kinderlijk’ werden zij juist ‘slim’ genoemd, waarmee een onaangename combinatie van ‘slim en onbetrouwbaar’ bedoeld werd, dus eigenlijk ‘sluw’. Ze zouden ‘belust zijn op geld en macht’ en hun sluwheid gebruiken om op allerlei geheimzinnige manieren ‘de totale macht over te nemen’. Er was ook duidelijk sprake van al dan niet verholen jaloezie.
Het uitbuitingsracisme legitimeert het neerzien op een bepaalde groep mensen die ‘minder’ zou zijn, terwijl het concurrentieracisme afwijkende, angstaanjagende eigenschappen toeschrijft aan een groep die juist ‘meer’ zou zijn in de concurrentiestrijd.
De vooroordelen ‘dom, lui en kinderlijk’ worden als overwegend erfelijk beschouwd. In het neerzien op de koelies zat daarom ook iets van ‘ze kunnen er niets aan doen dat ze zo zijn’. In het pakket vooroordelen dat hoort bij het concurrentieracisme zitten naast aangeboren eigenschappen als ‘slim’ nogal wat culturele elementen: gewoonten, denkbeelden en religie. Dat veel Chinezen, anders dan de Indonesische moslims, varkensvlees aten, werd van die kant maar al te graag gebruikt om de groep met minachting te bejegenen. Ook ‘op geld en macht belust zijn’ is een cultureel vooroordeel. Dit mengsel van ‘biologische’ en culturele vooroordelen maakt het concurrentieracisme extra venijnig. Degenen op wie deze vooroordelen van toepassing worden geacht kunnen er immers wel degelijk ‘iets aan doen dat ze zo zijn’. Ze hadden ervoor kunnen kiezen de gewraakte religie niet aan te hangen of de verafschuwde gewoonten niet te praktiseren. Daar komt bij dat het concurrentieracisme, anders dan het uitbuitingsracisme, gericht is tegen een groep die als bedreigend wordt afgeschilderd. Daardoor kan deze in tijden van economische teruggang gemakkelijk tot zondebok worden gemaakt.
Net zoals bij het uitbuitingsracisme hoort bij het concurrentieracisme geweld, maar dit heeft een veel gruwelijker en massaal karakter. Op de plantages kregen, als afschrikwekkend voorbeeld, opstandige koelies lijfstraffen, maar de anderen werden lijfelijk ongemoeid gelaten. Zij moesten immers in staat blijven het zware werk te doen. Maar bij de pogroms in Indonesië tegen Chinezen werd massaal op hen ingehakt. De drijvende kracht achter het geweld was hier niet de wil van een klein aantal mensen om van de inspanningen van grote aantallen mensen te profiteren. Het ging erom zoveel mogelijk concurrenten lijfelijk uit te schakelen en de overigen voorgoed te verdrijven.
De positie van de plantagearbeiders in Indonesië kun je moeiteloos herkennen in uitbuitingssituaties overal in de wereld. De apartheid in Zuid Afrika en de slavernij zijn er natuurlijk de duidelijkste voorbeelden van. Maar de vooroordelen van het uitbuitingsracisme komen ook in minder erge vormen voor, samen met het geweld tegen enkelingen om een hele groep op zijn plaats te houden. En zo kun je de positie van de Chinese handelsminderheid in Indonesië in grote lijnen vergelijken met die van de joden in Europa en die van de Indiërs en Pakistani in Oeganda. Ook daar ging het in eerste instantie om concurrentie tussen groepen handelslieden. En ook daar dienden de vooroordelen van het concurrentieracisme (of van het antisemitisme dat daarmee veel gemeen heeft) om een herkenbare groep buiten te sluiten, met geweld te verdrijven of zelfs te doden.
In de gesprekken die mijn vader en ik begin jaren ’90 voerden over mijn onderzoek betrokken we ook onze eigen ervaringen met de verschillende vormen van racisme. Wij waren deel geweest van de blanke bovenlaag die heerste over de bruine Indonesiërs, hij als volwassene, ik als kind. En toen de Japanners Indonesië bezetten, werden wij als blanken jarenlang in kampen opgesloten waar velen stierven van de honger. De Japanners keken op ons neer en hielden ons in bedwang met geweld tegen enkelingen. Halverwege de oorlog begonnen zij de joden apart te zetten. Dat gebeurde niet in alle kampen en zo kwam het dat mijn joodse vader niet en wij, zijn half-joodse kinderen, wel apart gezet werden. Mijn niet-joodse moeder had zich, uit angst van ons gescheiden te worden, opgegeven als joods. Dit apart zetten deden de Japanners in navolging van de Duitsers. Maar anders dan in Europa gebeurde het niet met het vooropgezette doel ons om te brengen. Ondertussen werd in Europa door de Duitsers vrijwel onze hele familie van vaderskant omgebracht.
Nederlandse samenleving
Het is onthullend en verhelderend om vanuit de twee soorten racisme te kijken naar de Nederlandse samenleving in de afgelopen decennia. De eerste gastarbeiders uit Marokko en Turkije kwamen hier binnen in de jaren zestig. Zij zaten in pensions bij elkaar, meestal vlakbij de fabrieken waar ze, vaak in ploegendiensten, werkten. Ze manifesteerden zich weinig in het openbare leven. Over hen kwamen vooroordelen in omloop die je kunt rekenen tot het uitbuitingsracisme. Zo werd er gezegd dat ze alleen in staat waren tot eentonig, zwaar werk en dat ze ook niet anders wilden. Ze waren te stom om Nederlands te leren. Over gastarbeiders werd wat lacherig of meewarig gedaan. De enkele racistische incidenten konden rekenen op hevige kritiek van vrijwel alle kanten. Die incidenten, zoals het gooien van een brandbom in een gastarbeidersverblijf, zijn op te vatten als pogingen van bepaalde groeperingen om de vreemdelingen ‘een lesje te leren’, zoals bij het uitbuitingsracisme gebruikelijk is. Zolang ze maar het zware, vuile werk deden en zich verder koest hielden, konden ze blijven.
Begin jaren negentig was er al heel wat veranderd. De gastarbeiders waren gebleven en hadden gezinnen gevormd. Bij mijn onderzoek in de volwasseneneducatie trof ik naast vooroordelen uit het uitbuitingsracisme gevoelens aan die men moeilijk onder woorden kon brengen: afgunst en wantrouwen. Hoopvol leek me eerst nog dat iedereen het als een belediging ervoer om voor racist te worden uitgemaakt. Maar al gauw werd me duidelijk dat ‘racisme’ uitsluitend geassocieerd werd met ‘neerzien op’ en dat wees men verontwaardigd van de hand. Het dekte bovendien niet wat men voelde.
Dit bracht mij er destijds toe te voorspellen dat de vooroordelen over immigranten van karakter zouden veranderen naarmate zij meer aangepast zouden raken aan de Nederlandse verhoudingen (Vorming, vaktijdschrift voor volwasseneneducatie en sociaal-cultureel werk, juni 1992). Zij, hun kinderen en kleinkinderen zouden dan immers beter in staat zijn met de gevestigde bevolking te concurreren. Om banen, om woonruimte, om sociale voorzieningen, om studieplaatsen en om een aandeel in de handel of de horeca. Daarmee zouden de vooroordelen van het concurrentieracisme voordelig worden voor de gevestigde bevolking en zouden die van het uitbuitingsracisme hun ‘nut’ verliezen.
Ik ben bang dat mijn voorspelling bezig is uit te komen. Zo is te zien hoe immigranten tot een afgebakende, eenvormige groep worden gemaakt. Deze geconstrueerde groep krijgt stap voor stap scherpere contouren, zowel wat betreft het uiterlijk (huidskleur) als het innerlijk (identiteit). Ook de gevestigde bevolking wordt veel eenvormiger voorgesteld dan zij in werkelijkheid is. Mensen van wie niet helemaal duidelijk is ‘waar ze bijhoren’ worden er steeds vaker toe gebracht te kiezen. In de standaardvraag in interviews ‘voel je je nu Marokkaan of Nederlander?’ kan zelfs besloten liggen dat er iets mis zou zijn met een samengestelde identiteit.
Tot dit scherper afbakenen van de groep behoort ook dat gekleurde ‘allochtonen’ een toegenomen vrijpostigheid ervaren van ‘autochtonen’ in het vragen naar hun herkomst of afkomst. Dit laatste zou natuurlijk kunnen duiden op een toegenomen belangstelling. Maar er schijnt weinig sprake te zijn van wederkerigheid en evenmin van getoonde terughoudendheid bij het aanspreken van de ander op zichtbare kenmerken. Aan de aldus gecreëerde groep – de minderheid of ‘de allochtonen’ – wordt steeds openlijker de betekenis gegeven van ‘de immigranten met een donkere huidskleur’. En de meerderheid – ‘de autochtonen’ – krijgt steeds meer de invulling van ‘zij die hier thuishoren’. Een duidelijk begrensde groep wordt gemakkelijker doelwit van vooroordelen. Van het lacherige en meewarige is weinig meer over. En kwalificaties als ‘dom, lui en kinderlijk’ verdwijnen, ze zitten hooguit nog verscholen in termen als ‘achterstandswijken’ en ‘achterstandsscholen’.
De immigranten en hun nakomelingen zijn zich nu in hoog tempo aan het scholen en worden steeds geduchtere concurrenten op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zie je allerlei vormen van emancipatie opbloeien. Trots op elementen uit de meegebrachte culturen wordt openlijk getoond. Als je om je heen kijkt zie je tegelijkertijd de vooroordelen van het concurrentieracisme aan kracht winnen. Het ‘neerzien op’ uit het uitbuitingsracisme verschuift in de richting van ‘minachting hebben voor’. Minachting levert degenen die zich ervan bedienen eveneens het voordeel op zich verheven te kunnen voelen boven een groep. Maar er zit meer afkeer in en vooral ook wantrouwen. Het is ook duidelijker gericht op de kenmerken ‘waar men zelf iets aan kan doen’: gewoonten, denkbeelden en religie.
De concurrentievooroordelen ‘slim en onbetrouwbaar’ zijn te herkennen in de verhalen waarin de immigranten figureren als succesvolle maar valse spelers op het maatschappelijk toneel: ze zouden zich bedienen van onoorbare praktijken bij het verkrijgen van vergunningen of woonruimte, ze zouden misbruik maken van sociale voorzieningen, enzovoort. In die verhalen komt ook de combinatie ‘wantrouwen en afgunst’ in allerlei gedaanten voor: ‘ze doen wel alsof ze tekort komen maar ze hebben allemaal een mooi huis in Marokko of Turkije’.
Ook de nadruk op ‘het afwijkende’ neemt duidelijk toe. Het wordt steeds gangbaarder om de cultuur van de gevestigde bevolking voor te stellen als eenvormig en ‘normaal’ en daarmee de culturele bagage van immigranten te contrasteren. Tegelijkertijd wordt steeds meer geloof gehecht aan de geschiedvervalsing dat de culturele veranderingen hier pas zijn begonnen met ‘de komst van de buitenlanders’. Bij het hameren op ‘het afwijkende’ van de groep hoort ook dat het begrip ‘integratie’ oneigenlijk wordt gebruikt: als een gebod om op straffe van uitzetting de als eenvormig voorgestelde cultuur van de gevestigde bevolking aan te nemen en de eigen cultuur af te leggen.
Bij het verdedigen van de maatregelen die de laatste tijd worden getroffen om de aantallen immigranten te beperken, wordt telkens maar weer ingezoomd op problemen (criminaliteit, stedelijke verloedering, terrorisme) en wordt wat goed gaat buiten beeld gelaten. Je ziet steeds vaker gebeuren dat ‘de groep’ eenzijdig verantwoordelijk wordt gesteld voor gerezen problemen. Daarmee wordt het levensgevaarlijke zondebokmechanisme in werking gezet.
Het meest verontrustend vind ik tenslotte de verbreiding van het vooroordeel dat de immigranten ‘angstaanjagend’ zouden zijn. De verdenking dat zij op geheimzinnige wijze zouden streven naar ‘de totale macht’ is een gevaarlijke uiting van concurrentieracisme. Een zekere angst voor een getalsmatige overheersing die al langere tijd bestond, wordt nu aangewakkerd door te dreigen met ‘de islam’. Daarbij worden de uitwassen van het fundamentalisme voorgesteld als representatief voor de hele islam. Angst speelt altijd een rol bij het uitbreken van massaal geweld. Dat is er tot nu toe niet van gekomen, maar er is geen tijd te verliezen.
Drs. Anne-Ruth Wertheim is publiciste en schreef o.a. het boek ‘De gans eet het brood van eenden op, mijn kindertijd in een Jappenkamp op Java’, 1994.
Artikel in het kwartaalblad Kunst & Wetenschap, jaargang 13, nummer 3, september 2004. (Een verkorte versie van dit artikel stond in NRC-Handelsblad, katern Opinie & Debat van 19 juni 2004).
Verhelderende handvatten, die Wertheim biedt. Ik kan me in haar analyse vinden en lees hem als een serieuze waarschuwing.
Wel wil ik eraan toevoegen, dat er in mijn ogen in snel tempo een nieuwe nog complicerender dimensie aan het ontstaan is, die mij de laatste tijd erg bezighoudt.
In het betoog van Wertheim worden de – inderdaad niet afgebakende en eenvormige groepen – ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’ tegenover elkaar gezet en wordt beschreven hoe het mechanisme van racisme zich binnen de ene groep ten aanzien van de andere ontwikkelt.
Maar m.i. beginnen diezelfde mechanismen zich ook steeds manifester binnen de twee ‘groepen’ zelf af te spelen.
Ik schreef hier al eerder, dat ik kort na de moord op Theo van Gogh geconfronteerd werd met een voor mij nieuw verschijnsel: ik werd, als ‘lid van de linkse kerk’ en als ‘politiek correcte softie’ persoonlijk gefeliciteerd met de moord op Van Gogh. Met andere woorden: ‘de moslims’ en ‘de linksen’ vloeiden voor de briefschrijvers kennelijk samen tot één plat vijandsbeeld. De constante aanvallen op Anja die in bepaalde kringen maar steeds doorgaan, wijzen op hetzelfde verschijnsel.
Aan de andere kant heb ik als raadslid in korte tijd tot tweemaal toe geconstateerd dat mechanismen van minachting en concurrentie leidden tot ernstige conflicten binnen de groep mensen die als enig gezamenlijk kenmerk hebben dat ze hier tot depressies toe nog steeds zitten te wachten op een uitspraak inzake hun verblijfsvergunning.
De term racisme is op deze interne polarisatie mogelijk niet van toepassing, ook zijn de gevolgen anders. Maar het mechanisme is m.i. in wezen gelijk aan wat Wertheim beschrijft.
Dit artikel vond ik toen al een hele verademing en vandaag dwong ik mezelf ertoe om het weer te lezen. Het verwoordt nog steeds ontzettend goed hoe ik me voel en de vrees die ik heb. Ik ben namelijk bang dat angsten misbruikt worden en, net als Wertheim, onderstreep ik dat angsten vaak de reden zijn voor het uitbreken van massaal geweld. Er is geen tijd te verliezen, schrijft Wertheim. Ook helemaal mee eens. Alleen wat moeten we doen? Alleen naar stop de hetze bijeenkomsten gaan of betogen op een plein in een grote stad zijn daarbij niet voldoende. Het wordt tijd, en de tijd dringt, dat we alle spelers die wij (en met wij bedoel ik mensen die die tweedeling spuugzat zijn) kennen uit de kast te halen en te zetten in het media en politieke spel. Er moet volgens mij allereerst met voorlichting enkele angsten weg gewerkt worden (rol voor de media), aantonen dat de uitwassen van de islamtische gemeenschap niet representatief zijn, doch bestreden dienen dienen te worden. Zonder daarbij racisme in de hand te spelen. Ten tweede moeten politici het eens aankaarten hoe het komt dat collega politici toch zo erg kunnen inspelen op die angsten in de samenleving, met oog op de mogelijkheid dat de samenleving juist hierdoor ontwricht raak. De politiek zou zich beter kunnen bezig houden hoe de samenleving één blijft opdat maatschappelijke instabiliteit uitgesloten wordt. En tenslotte denk ik dat de media en de politiek tezamen altijd rascistische incidenten moeten afkeuren en breed uitmeten in de hoop dat men nog steeds ervan ‘schrikt’. Rest me niets anders dan af te sluiten met de wens dat alle burgers van Nederland zich beseffen dat wij het met elkaar moeten doen. In vrede. En vrede houdt in voor alle partijen om water bij de wijn te doen.
Claar, ik denk dat je gelijk hebt. De werkelijke kloof is niet tussen allochtoon en autochtoon, want in het midden van het spectrum is een brede groep burgers die wel degelijk met elkaar willen samenleven en ook geen reden zien waarom dat niet zou kunnen. Een deel van de agressie vindt dus plaats binnen de ‘eigen’ groep. Ik word voornamelijk aangevallen door mensen die vinden dat moslims en niet-moslims het niet met elkaar mogen vinden, niet kunnen vinden, dat ook niet mogen proberen. Alsof je een landverrader bent als je laat zien dat het heel goed mogelijk is om over die kunstmatige scheidslijn heen met de ‘andere’ kant te verkeren. Ik ben niet voor niets (onder andere) uitgemaakt voor NSBer. Het lijkt er soms zelfs op alsof je als niet-moslim die bondgenoot wil zijn van moslims meer agressie krijgt , in ieder geval persoonlijk gerichte agressie, dan de moslims zelf. Dat doet me erg denken aan Zuid Afrika van de apartheid, waarbij blanke anti-apartheidsstrijders soms meer vervolgd werden dan zwarten. Alsof het vrijwillig ‘overlopen’ naar de vijandige groep erger is dan het vanzelf deel uit maken van die groep. Voor dat verschijnsel hebben we eigenlijk in het verhaal over racisme nog geen termen. Voor zover ik weet. Ik zal dat Anne-Ruth Wertheim eens vragen.
Inderdaad Anja (3), op dit moment is iets heel vreemds bezig. In de samenleving is iets aan de hand, maar er ontbreken termen om de nieuwe gebeurtenissen aan de duiden.
Verder is het zo, dat de nieuwe termen en ook de oude termen de lading niet dekken of er is geen term die je kunt gebruiken.
Eigenlijk moeten we zelf termen bedenken.
Het artikel bevestigd mijn angst. De angst die ik heb voor de toekomst en die naar ik hoop geheel irreëel is. Het is de angst voor razzia’s en progroms met moslims en hun medestanders (ik ben het met jullie eens, Claar en Anja) als doelwit.
Fien, dat we waakzaam zijn en in de actie moeten vind ik terecht. Over de angst: mensen destijds wisten niet waar het heen ging en namen de eerste symptomen dus niet serieus. Dat is nu anders. We kunnen er wat aan doen!
Anja,
Ik heb het artikel ook op mijn site geplaatst. Met je reactie op Fien ben ik het niet helemaal eens. In die zin namelijk dat ‘we’ nu wel weten waar de symptomen toe kunnen leiden en dus actie moeten ondernemen.
De grote middengroep die door Fortuyn en consorten zich zo aangesproken voelt, weet inderdaad waar symptomen toe kunnen leiden. Het probleem is echter dat die groep geen andere actie wenst te ondernemen dan die acties die tot een geweldadige climax zullen leiden. We hebben te maken met een ‘fatsoenlijk’ rechtse regering en (politieke) avonturiers als Wilders , Cliteur en Ephimenco om er maar een paar te noemen, die geen mogelijkheid onbenut laten om de lont in het kruitvat te steken. De angstgevoelens worden dagelijks aangewakkerd, de ene maatregel na de ander wordt doorgevoerd met als excuus de ‘oorlog tegen terrorisme’ waarmee feitelijk een oorlog tegen de islam wordt bedoeld.
Het wordt tijd dat we in actie komen. Zowel buitenparlementair als parlementair. En dat laatste mis ik nog teveel.
Gewoon wat praktijkvoorbeelden.
Wanneer ik mijn mening uit op een politieke internetforum dat ik als ‘gematigd, rechtvaardig en doorgaans goed gemodereerd’ zou willen betitelen word ik nogal eens uitgemaakt voor lid van de landverraderspartij. (Met dit laatste wordt overigens in het algemeen de PvdA bedoeld terwijl men weet dat ik SP lid ben!)
Men smijt alles wat links is of ernaar neigt op een grote hoop.
Overigens valt mij dit ook op in de ‘Hirsi-Ali-discussies’…
Uit ik twijfels over de manier waarop zij het probleem meent te moeten benaderen en voor het voetlicht brengt dan word ik onmiddellijk in de hoek gezet van ‘allochtonen-knuffelaar’…
Een onnozele ‘softie’ die verder in de disccussie niet meer serieus genomen hoeft te worden en waar niet mee te praten valt…
Anja, zijn deze problemen niet het gevolg van een veel te laks immigratiebeleid de afgelopen twintig jaar? Voor de komst van Fortuyn vreesde ik al dat de publieke opinie t.a.v. immigraten radicaal zou keren. Nu dat is gebeurt, zou het niet pleiten voor een striktere immigratiebeleid, bijvoorbeeld een puntensysteem zoals Canada hanteert.
Hoi Anja,
De drie woorden die bij mij opkomen na het lezen van deze tekst zijn:
Ego-Identiteit, gebrek aan integriteit, kwetsbaarheid.
Als we onszelf als ego ervaren en ons gevoel van identiteit dat van een ego-identiteit is zullen we dat “ding”natuurlijk willen beschermen. We zijn voortdurend op onze hoede tegenover iedereen en tegenover elke ervaring die ons ego bestaan zou kunnen verstoren.
Als wij ons blijven identificeren met onze bezittingen, onze kennis, onze huidskleur, geloof of politieke voorkeur dan zitten we diep in een identiteitscrisis.
Een groeiende vervreemding en dingwording van de mens.
We verliezen onze identiteit en integriteit in het streven naar HEBBEN i.p.v. ZIJN. Dat maakt ons kwetsbaar.
Velen hebben de moed verloren zelfstandig te denken en onze eigen beslissingen te nemen.
We zijn passief en hebben geen enkele actieve inbreng in onze relatie met de wereld, de stad en zelfs de wijk en stellen ons machteloos op t.o.v. de media en de politiek.
We voelen ons machteloos, eenzaam en onzeker.
We hebben hoop, vertrouwen en standvastigheid nodig. Niet van bovenaf opgelegd door wie of wat dan ook, maar vanuit onze eigen identiteit, integriteit en standvastigheid.
Standvastigheid is het vermogen nee te kunnen zeggen wanneer de wereld ja wenst te horen.
In een democratie ben je vrij in je politieke keuze. Deze politieke vrijheid zal NIET ten onder gaan aan frustratie en onwaarachtigheid als we kiezen voor: liefde en verantwoordelijkheid, compassie en solidariteit, redelijkheid, vertrouwen en integriteit.
Een vrije maatschappij is voor mij een maatschappij waar mensen zich nauw verbonden voelen en tegelijkertijd vrij zijn, deel van een geheel en toch onafhankelijk.
(bovenstaande is ontleend aan het boek van Erich Fromm-De revolutie van de hoop 1968
Ik vraag me af of mensen nu de eeste symptomen serieus nemen. Sommigen misschien, maar dat was toen ook zo. De meeste mensen zijn nu bang voor de moslims, ze denken dat wij straks alle vrouwen zullen verplichten in burka te lopen en de sharia in zullen voeren. darbij hebben ze dan aleen de strafwetten in de sharia op het oog. Ik kan me die angsten ook wel voorstellen. Ook ik maak me zorgen over de invloed van de salafieten. Ik heb een aantal keren naar lezingen van Abduljabbar van der Ven geluisterd. Je wordt koud als je bedenkt wat voor invloed hij heeft op jongeren van 13 tot 18 jaar. Ze zijn niet kritisch ze geloven echt dat je niet moet meedoen aan de democratie ,omdat je dan een afgod naast Allah neemt. Dus die angsten begrijp ik wel, maar de maatregelen die men nemen wil om dit soort praktijken te stoppen zijn erger dan de kwaal en men wil of kan dat ook weer niet inzien. Kortom een spiraal die stopt als hij gestopt wordt, maar niemand stopt hem.
Fien, wat denk jij dat er moet gebeuren?
Beste Alois, we leven in een wereld waarin er nog veel meer groepen mensen op drift zullen raken en zullen migreren. Denken dat je daar aan kunt ontkomen als klein landje door de muren op te trekken is onzin. Denken dat wij een eilandje van welvaart intakt kunnen houden terwijl er miljoenen daarbuiten niks hebben, dat is niet te doen. Dus je kunt de instrom van migranten nog wel een beetje reguleren als je dat samen doet met de andere rijke landen, maar we zullen er aan moeten wennen dat we een migrnantenland zijn.
Ik geloof ook niet dat de hoeveelheid migranten de enige factor is in de ontstane angst. Dan zou die angst niet zo onzinnig gericht zijn op de islam, alsof daar al het kwaad van komt.
Beste Maurits, het is waar dat links als ’te soft’ in het defensief wordt gedreven, en dat er helaas ook linkse lieden zijn die daarom denken dat het helpt als je ook stoere taal uit gaat slaan. Get is aan ons om een behoorlijk tegenoffensief in te gaan zetten. Dus Partick, ik ben het er erg mee eens dat er meer tegengeluid moet komen van parlementair links.
Als ik tegen Fien zeg dat we nu wel weten wat er aan de hand is, dan wil dat niet zeggen dat we niet met alle hens aan dek moeten om het tij te keren.
Ik geloof dat we hoe dan ook in gedachten moeten nemen dat een gedeelte van de angsten gegrond zijn. Ik doel dan op de angsten van niet-moslims dat er gekken rondlopen die hier de boel willen verknallen en ik doel op moslims die bang zijn dat er een soort van heksenjacht in Nederland gaat plaatsvinden op alles wat islamitisch is. Beide groepen dienen bediend te worden met een recept dat voor hun bruikbaar is: voorlichting en samenwerking. Het heeft geen zin om de angsten te bagetaliseren: ze zijn er. En er moet gewerkt worden om die enge gevoelens weg te werken voordat extreem rechtse lieden ermee aan het werk gaan om verdere splitsing te realiseren.
Eerlijk gezegd weet ik het niet, ik maak me soms erg zorgen en een artikel als het bovenstaande bevestigt me erin dat ik gelijk heb me zorgen te maken. Ik doe zelf wat ik kan, ik probeer waar mogelijk vooroordelen weg te nemen. Ik let erop dat ik nooit met een chagerijnige kop de deur uitga, aangezien ik een visitekaartje op mijn hoofd draag. Voordat ik die droeg , lette ik er helemaal niet op. Ik probeer collega’s uitleg te geven over islam als ze erom vragen. maar ik denk niet dat dat genoeg is. Zelfs al zouden alle goedwillende moslims dit doen , dan nog maakt het niet uit,voor de
mensen die racistisch zijn en dat niet willen inzien. Ik denk dat er een ommekeer moet komen in de media en de politiek,net als hierboven beschreven is en ik denk dat alle mensen (niet een paar ) maar echt allemaal moeten gaan demonstreren tegen racisme. Ook denk ik dat van elk geval van racisme, hoe klein ook ,aangifte zou moeten worden gedaan en dan vervolging ingesteld. Want elk geval is al teveel. Net zo als er van elk geval van moslim of ander extremisme aangifte zou moeten worden gedaan. Probleem is dat als je extreme moslims aangeeft je een verrader bent, en voor anderen ben je een NSBer als je racisten meld. Kijk wat er gebeurd in de media , na het boekje van Geert Mak. Niet alleen zijn boekje wordt tot gort vermalen, ineens zijn al zijn bejubelde boeken ,ook niet meer zo geweldig. Ik vraag me af hoe dat soort hysterie in de media mogelijk is en hoe je dat zou kunnen stoppen. Op het ben je bangcongres in Paradiso een poosje terug was er een discussie waar een hoofdredactrice van de Nrc aan meedeed. Ze maakte de opmerking dat haar man de nog enige echte overgebleven originele amsterdammer was, Aisha zei tegen haar dat er inmiddels heel veel autochtone Amsterdammers zijn bijgekomen. Ze werd boos en ging met haar rug naar de zaal zitten. Ikvond het zo typerend voor de rol van de media, ze zitten met hun rug naar de maatschappij en luisteren alleen naar andere media envooraanstaande personen. Het stemde me niet hoopvoller.
Wat me opvalt is dat hierboven een paar keer wordt gesproken over De Grote Middengroep.
Anja beschrijft die als … want in het midden van het spectrum is een brede groep burgers die wel degelijk met elkaar willen samenleven en ook geen reden zien waarom dat niet zou kunnen.
Patrick beschrijft die als De grote middengroep die door Fortuyn en consorten zich zo aangesproken voelt, weet inderdaad waar symptomen toe kunnen leiden.
Dat vind ik een van de echte valkuilen van dit moment: dat we niet precies weten, of er inderdaad twee grote middengroepen zijn, hoe groot die eigenlijk zijn en wat ze willen. Want ze zijn allebei (nog) niet zichtbaar als groep.
Er wordt nu voortdurend op alle niveaus verondersteld, dat deze twee middengroepen tegenover elkaar staan en beide iets heel verschillends willen.
Volgens mij is dat niet zo. Er zijn helemaal niet twee hele grote middengroepen, er is er in wezen maar een en die heeft ook maar een basisbehoefte. Namelijk niet meer bang hoeven zijn, veiligheid, stabiliteit, zich thuis voelen.
Maar er wordt van verschillende kanten aan deze middengroep getrokken en op ze ingespeeld. Daardoor valt die middengroep uiteen.
De Populisten schermen met ‘het volk’ en ´wat het volk wil’. Pim Fortuijn wist inderdaad verbluffend enorme massa’s te raken, omdat hij hun angst voor het eerst een naam gaf. Een deel van de grote middengroep laat zich door de heilloze sprookjes van enkele politieke voortrekkers verleiden en kiest dus de weg van zich afzetten tegen ‘het vreemde’, de illusie dat je ‘het onzichtbare kwaad’ kunt buitensluiten, de weg van openlijke vijandschap dus.
De Ongerusten, waarvan Anja hier een voortrekker is, zijn bereid na te denken, actief naar alternatieven te zoeken, die alternatieven zichtbaar te maken, de boel bij elkaar te houden, de weg van tolerantie en vrede.
Zowel populisten als ongerusten claimen een brede achterban die hun ideeën deelt en steunt. Maar nogmaals: die achterban is nog niet echt zichtbaar.
Het huidige kabinet verzuimt om electorale redenen of gewoon uit amateuristische domheid, daar wil ik afwezen, stelling te nemen en richting te geven. Het laat daardoor voortdurend die gevaarlijke ruimte op rechts, ruimte voor haat dus, groeien. Niet alleen in Nederland, trouwens. En de politieke oppositie zit onverantwoord te suffen en verzuimt zich te verenigen op dit punt en de massa een zichtbaar en haalbaar alternatief te bieden. Waardoor de oppositie in feite het kabinet toestaat, geen stelling te nemen en politieke voortrekkers als Cohen onvoldoende back up geeft.
Wat er dus volgens mij moet gebeuren, zijn twee dingen:
1. de Ongerusten moeten uit de sfeer van marginaal (intellectueel) verzet en verdediging. Tegenover de zich luid manifesterende politieke stem van de populisten moet een zich even sterk manifesterend zichtbaar politiek ander geluid komen te staan. Alle Ongerusten moeten daar bij hun politieke voormannen voortdurend op aandringen, zich op dat punt eindelijk te verenigen.
2. zichtbaar maken en voortdurend erop inspelen, dat er geen twee brede middengroepen zijn, maar een. Die bestaat uit mensen die au fond precies hetzelfde willen. Want als ook wij blijven denken in termen van ´wij´ (de ongerusten) versus ´zij´ (de onderbuikers), houden we zelf de polarisatie mede in stand.
Dat begint volgens mij met het serieus nemen van de angsten van de middengroep. Het gevoel geven dat er wel degelijk naar die angsten, van zowel ´autochtone´ als ´allochtone´ mensen wordt geluisterd en dat ze worden begrepen.
@ Alois (9):
Al een heel aantal jaren is het vreemdelingenbeleid van de regering veel strenger geworden. Het aantal mensen dat hier asiel zoekt is dan ook drastisch gedaald. (Veel opvangcentra voor asielzoekers zijn inmiddels gesloten). Tegenwoordig worden zelfs Nederlanders met partners (ook als ze b.v. met elkaar gehuwd zijn), die nog geen verblijfstitel hebben en uit een land van buiten de EU afkomstig zijn, praktisch gedwongen te emigreren!
Verder stelt Anja terecht (nr. 13), dat Nederland ondanks alles feitelijk een immigratieland IS en het er niet naar uitziet dat dat zal veranderen zolang de internationale economische verhoudingen niet drastisch zijn veranderd.
Met Imad (nr. 15) ben ik het eens, dat de levende angsten serieus moeten worden genomen en vanuit die optiek informatie moet worden verspreid en acties moeten worden ondernomen. De (min of meer) linkse partijen -geen uitgezonderd- zijn hierin veel te laks, zoals verschillenden hebben opgemerkt. Veel te veel in de verdediging en bang om aanhang bij de grote “verontruste” groepen te verliezen. De ontwikkelingen gaan de laatste jaren bijzonder snel en zijn heel onrustbarend. We moeten er blijk van geven echt iets van de geschiedenis geleerd te hebben…..
Pingback: BER weblog van Cherinda Loohuis » Blog Archive » Hello world!
alleen het verschil met de chinezen in indonesie is dat jullie hollanders ze zelf hebben gehaald in grote aantallen en hun een bevoorrechte economische positie gaven boven de gemiddelde javaan, vandaar dat indonsiers ze zagen als land verraders. chinezen werden ook wel anjing belanda genoemd net als de molukkers.
in de tijd voor de kolonisatie hadden de chinezen geen slechte naam in indonesie, er waren zelfs enkele chineze moslim missionarissen in indonesie, kijk maar naar de walisongo