Poediepoediepoedie

Hij is er. Hij, want ik kon hem eindelijk lang genoeg vasthouden om hem onder zijn staartje te kijken en het is een jongetje.
Hij loopt nu het hele huis door om overal onder en achter te kruipen en alles te besnuffelen. Het wordt een praatpoes, dat weet ik al want wanneer ik in die achterlijke poezenbabytaal poedipoedipoedi zeg, dan zegt hij met een iel stemmetje pieuw! terug.

Kobus is verbijsterd. In het denkwolkje boven zijn kop staat ‘krijg nou tieten’. Maar behalve een beetje blazen en heel veel loeren naar die infiltrant, dat kleine monster, die onooglijke alien, doet ie niet. Het komt dus wel goed. Beter dan tussen hem en de verschrikkelijke Jozefien destijds, toen hij steeds maar wilde spelen en hij elke keer weer een haal en een grauw van die terrorist kreeg.

Hij heeft een bakje leeggegeten, zijn eerste plasje op de bak gedaan, nu is hij zoek want hij kan zich nu nog opvouwen tot het formaat van een pakje sigaretten, en net vond ik hem vanwege dat pieuw! achter de verwarming, en ik ben gelukkig.