(Amina Wadud)
Ik ben aan een nieuw boek bezig, terwijl ik nog aan de correcties ben van mijn volgende dat Het jawoord gaat heten. Een liefdesgeschiedenis. Het moet in november uitkomen. Maar ik ben alweer aan mijn volgende boek, over feminisme. Hier voor de nieuwsgierigen een fragment – een hoofdstukje. Het is de eerste versie, vanochtend geschreven, dus let niet op spelfouten en rare lange zinnen. Het kan ook nog zijn dat ik het verhaal anders ga ordenen.
Feminisme uitleggen in China
In 1980 werd ik door de Chinese vrouwenbeweging met een paar Nederlandse feministes uitgenodigd om een reis van een maand door China te maken. Dat was spannend. Mijn doel was om te kijken naar hoe de positie van de vrouwen daar was, vooral na de grote omwenteling van het communisme, en ik schreef een verslag over die reis, Kleine voeten, grote voeten, waarvan mijn conclusie was dat Chinese vrouwen die voorheen niet veel meer waren dan lijfeigenen, veel hadden gewonnen, maar dat de revolutie nog maar half af was. Nog steeds werden vrouwen naast hun werk in loondienst – bijna alle vrouwen werkten – vastgeprikt op het moederschap en de huiselijke taak. Maar daar zal ik het nu niet over hebben. Wat ik me vooral herinner is hoe moeilijk het was om uit te leggen wat wij met feminisme bedoelden. Iets met seksisme, probeerden we uit te leggen. Seksisme? Glazig werden we aangekeken. Wat was dat? Tot we voorbeelden gaven van hoe mannen neerkeken op vrouwen, en hoe sommige vrouwen door hun mannen geslagen werden. Ah! Een blik van herkenning. We bedoelden feodale gedachten, ja, feodale gedachten, die hadden hun mannen ook wel, en die moesten worden bestreden, zeker. Maar, kregen we les, het ging er niet om om mannen te bestrijden, het ging om de strijd tegen hun feodale opvattingen. En ik kreeg het motto mee dat ik vervolgens gebruikte voor een boek over diversiteit, verschil, klassisme, racisme, seksisme: “De ziekte bestrijden, niet de patiënt”.
Zo werd het mij gaandeweg duidelijk dat vrouwen in andere landen zich niet altijd konden vinden in onze westerse definitie van feminisme, zelfs niet als we ons best deden om de vooroordelen weg te nemen. Bijvoorbeeld dat feminisme niets anders zou zijn dan vrouwen die als mannen wilden worden, of erger, dat feministes mannenhaters waren. Soms hadden die vrouwen uit een andere cultuur een punt. Soms zagen ze niets in het westerse feminisme, omdat het geassocieerd werd met een superieure en koloniale houding van blanken tegenover ‘anderen’. Ik herinner me een woedende uitval van de Egyptische Nawal al Sadawi tegen een Amerikaanse protesttocht tegen de vrouwenbesnijdenis die georganiseerd was zonder de vrouwen over wie het ging daarin te kennen: “jullie interesseren je meer voor onze geslachtsdelen dan voor de vraag of we honger hebben!” Maar het verwijt luidde vooral: denk niet dat je voor ons kunt bepalen wat voor ons de volgende stap voorwaarts is. Een verwijt dat de laatste jaren opnieuw actueel is geworden, ook binnen Nederland.
Ik maakte in 2005 in Amsterdam een interessante discussie mee tussen drie islamitische vrouwen uit verschillende landen, Iran, Marokko en de VS, over de vraag of er zoiets bestaat als ‘islamfeminisme’. En hoewel alle drie de vrouwen zowel hartstochtelijk moslim waren als hartstochtelijke strijdsters tegen de achterstelling van vrouwen – in mijn ogen dus alle drie feministes pur sang – hadden ze er alle drie een ander antwoord op. (Zie hier). Amina Wadud, een tot de islam bekeerde Afro-Amerikaanse vrouw noemt zichzelf geen feministe, omdat ze die ziet als een beweging van blanke, rijke, seculiere vrouwen. Een beweging die ze niet heeft ervaren als een inspiratiebron, maar eerder als een belemmering. Haar strijd was om als nazaat van de slavernij, als ‘hybride’ die nergens meer hoort, ook nog eens als zwarte vrouw haar plaats te bevechten als moslim in een islamofobe wereld. Fel zegt ze: “De witte mannen hebben de macht, en de Arabische mannen rennen rond om een graantje van die macht mee te pikken. We hebben het niet nodig dat witte vrouwen ons vertellen wat we doen moeten en we hebben ook geen zwarte mannen nodig die ons vertellen wat we doen moeten.”
Een opvatting die voor mij heel herkenbaar is vanuit de jaren dat de eerste breuken in de euforie van ‘wij vrouwen’ zich aftekenden: zwarte vrouwen, arbeidersklassevrouwen, en lesbische vrouwen die de voorhoede kwamen vertellen dat die niet namens hen spraken. Voor mij een leerschool, ik kwam er al snel achter dat een feminisme waarin het alleen ging om het verschil mannen en vrouwen te simpel was, en dat ook wij binnen de vrouwenbeweging te maken hadden met patronen van dominantie, de dominantie van blanke, middenklasse, hoogopgeleide, heterovrouwen, met privileges die ze aanvankelijk het liefst wilden ontkennen. Ik voelde me dus ondanks de felle toon van Wadud thuis bij haar stellingname: “Ik ben pro-vrouwen, pro-geloof, anti- racisme, anti-extremisme, anti-fundamentalisme, anti-klasse-elitarisme, anti-homofobie, anti- xenofobie, anti-kolonialisme, en tegen discriminatie op grond van leeftijd en handicap.” Nogal een mondvol, die ik zelf nog steeds graag feminisme noem, al is Wadud het daarin niet met me eens. Inclusief feminisme.
De twee andere vrouwen in het ‘bestaat er een moslimfeminisme’-debat waren beiden afkomstig uit een islamitisch land, en dat gaf weer een andere discussie. Fatima Sadiqi, een academica uit Marokko, ziet niet zoveel in de term. Iedereen in Marokko is moslim, zegt ze, dus zegt het niets. Maar dit is duidelijk: ook binnen de islam is er sprake van grote diversiteit, het is tenslotte een geloof dat gebaseerd is op eenieders persoonlijke relatie met God, die verschillend beleefd kan worden. Maar zelfs in de tijd dat veel mensen anti-kolonialist en marxist waren, stond het nauwelijks ter discussie dat je in de eerste plaats moslim was. Kortom: een term als ‘moslimfeminisme’ heeft in Marokko geen zin, want alles en iedereen is moslim. En ook de term feminisme slaat in Marokko niet erg aan. De discussie over de verhouding tussen de seksen is al eeuwenoud. De hadiths (de overleveringen, de tweede bron van wijsheid in de islam) staan vol met aanwijzingen voor vrouwen. Het is niet nieuw en ook niet specifiek westers om ons met ‘gender’ bezig te houden. Ook Marokkaanse vrouwen zijn actief om hun positie te verbeteren, maar dat zal lang niet altijd als ‘feminisme’ herkend worden. Het feminisme dat uit het westen komt is niet altijd toepasbaar, de emancipatiestrijd in Marokko begon niet altijd met een strijd tegen de mannen. Sadiqi noemt een voorbeeld van twee vrouwen die getrouwd waren met dezelfde man. “Wij hebben geen problemen met elkaar,” zeiden zij, “we hebben problemen met onze man.” Maar dat zij zich niet keerden tegen het recht van een man om met meerdere vrouwen te trouwen zou bij westerse feministes op veel ongeloof stuiten. “Vrouwen hebben binnen de sfeer van privé-relaties wel degelijk macht,” zegt Sadiqi. “Wat ze in Marokko missen is gezag in de publieke sfeer.”
Maar Ziba Mir-Hosseini, professor in de antropologie aan verschillende universiteiten in Iran noemt zich zonder aarzeling een islamitisch feministe. Dat heeft een geschiedenis, legt ze uit. Want feminisme is altijd een reactie ergens op, het ontstaat omdat het nodig is, wanneer het nodig is. En het moslimfeminisme in Iran is het ongewenste kind van het politieke islamisme. Toen de islamitische revolutie de macht overnam in Iran en ze de sharia opnieuw in wilden voeren, werden veel van de verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten teruggedraaid naar de pré-islamitische tijd. De islamisten zeiden dat ze zich baseerden op de koran, maar feitelijk konden ze dat niet waarmaken. Veel van wat zij ons als islam wilden verkopen bestond uit traditionele gewoontes van vóór de koran. De vrouwen in Iran die geroken hadden aan de vrijheid, pikten die islamitische overname niet zomaar, toen we merkten dat de islamitische staat die onze rechten als moslimvrouwen zou garanderen allerlei patriarchale rechten herinvoerde die niets met de islam te maken hebben. We voelden ons verraden en teleurgesteld. In de jaren tachtig was feminisme nog een scheldwoord, een westerse uitvinding, afkomstig van de vijand. Maar nu zien veel vrouwen dat het de patriarchale interpretatie van de islam is waar ze tegen vechten moeten, niet tegen de islam zelf en ook niet tegen het feminisme. En de vrouwen hebben dus de taal en de gedachten van het feminisme overgenomen, ook al vertalen ze die op hun eigen manier. Dus vechten ze, bijvoorbeeld, voor het recht om te scheiden, met de koran in de hand, die hen dat recht garandeert. De islamitische fundamentalisten, die denken dat ze de sharia kunnen gebruiken als patriarchaal machtsmiddel om vrouwen thuis te houden, moet met de koran in de hand duidelijk gemaakt worden dat dat nooit de bedoeling is geweest van de islam. Een strijd overigens die we gemeenschappelijk hebben met de ‘seculiere fundamentalisten’, want er is geen enkele garantie dat mannen die niet gelovig zijn vrouwen wel gelijke rechten willen geven.
Mir-Husseini gaat ervan uit dat het voor vrouwen nauwelijks mogelijk is om gelijke rechten te krijgen, tenzij je die koppelt aan de islam. (En ik zal op een andere plek in dit boek duidelijk maken dat dat heel goed kan, en dat er geen inherente reden is om islam en feminisme als tegenstrijdig te zien.) Maar je kunt niet vertrouwen op de islam alleen, zegt Mir-Husseini, omdat die te lang is gedomineerd door een patriarchaal systeem. “Vrouwen kunnen de taal van de islam gebruiken om voor zichzelf op te komen, ze nemen de taal van de islam en de aspiraties van het feminisme. In de praktijk is daar niets nieuws aan. Alleen de taal is nieuw. Het seculiere feminisme heeft voor ons een historische functie gehad”, zegt ze. “Het heeft ons geholpen om onze plaats in te nemen in de publieke sfeer, maar vanaf dat punt nemen wij als moslimvrouwen het weer over.”
Mir-Husseini neemt een moeilijke positie in, want het gevecht om erkenning speelt zich aan twee kanten af. In alle grote religies is werkelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen een nieuwe notie. Maar in alle grote religies zijn ook aanwijzingen te vinden in de richting van meer gelijkheid, zeker ook in de islam. Maar de stappen in die richting kunnen pas genomen worden wanneer de omstandigheden werkelijke gelijkheid mogelijk maken, en wanneer de vrouwen dat zelf willen. Voor moslims was het woord feminisme lang taboe. Een westerse notie, verbonden aan het westerse kolonialisme. Maar voor de westerse feministen was de term islamfeminisme taboe. Ondenkbaar dat je feminist en moslim kon zijn. Dat je de islam als bondgenoot zou kunnen zien in je emancipatiestrijd. Mir-Husseini maakte het mee dat haar boeken en artikelen niet gepubliceerd werden binnen de westerse vrouwenstudies. Maar evengoed maakt ze het nu mee om in het westen als spreekster uitgenodigd te worden op een conferentie over islamfeminisme.
In Gaza werd het mij ook heel erg duidelijk waarom onze definitie van feminisme, inclusief alle onderlinge verschillen ook nog, daar niet op veel sympathie hoefde te rekenen. Ondanks het feit dat alle vrouwen opvattingen hadden over ‘vrouwenrechten’, en het in Gaza miegelde van de vrouwenorganisaties en van behoorlijk potige en mondige vrouwen.
In ons westerse beeld van feminisme gaat het vooral tussen vrouwen en mannen. Mannen in het gezin, in onze relaties, in het werk. Soms gezien als ‘mannen’, soms wat abstracter vertaald als ‘het patriarchaat’. In Gaza zijn het niet zozeer mannen waar de vrouwen last van hebben, maar van de gezinsstructuur. Die gezinsstructuur biedt ze in de beste gevallen veiligheid, als er sprake is van armoede wordt die gedeeld, armoede van alleenopvoedende moeders bestaat er niet want er bestaan geen alleenopvoedende moeders. Noch ouderen die zitten te vereenzamen in een verpleeghuis. Maar die gezinsstructuur legt vrouwen in vele gevallen zwaar aan banden. Nog steeds is het zo dat vrouwen ‘wegtrouwen’ en deel gaan uitmaken van het grote gezin, de extended family, van hun man. Het is al zichtbaar dat de moderniteit ook daar toeslaat, en jonge gezinnen vaker proberen ‘alleen’ te gaan wonen, dat wil zeggen, in een eigen huis of appartement, in plaats van in het huis van de ouders van de man te blijven wonen; en je ziet ook steeds vaker stellen die ervoor kiezen om minder kinderen te krijgen, zodat ze de kinderen die ze hebben een betere opleiding kunnen geven. (Het is nog maar even gezegd: het opleidingsniveau in Gaza is hoog, ook van de meisjes die massaal naar de universiteit gaan, analfabetisme komt nauwelijks meer voor.) Maar het is duidelijk: die trend is afhankelijk van de economische vrijheid, en met de blokkade van Gaza kunnen weinig stellen het zich veroorloven om apart te gaan wonen. En stranden ook vele van de campagnes van de vrouwenorganisaties om ‘geboorteregulering’ in te voeren die voor de blokkade van Gaza, in hoopvoller tijden, al aardig succesvol werd. Zoals overal ter wereld blijft het kindertal hoog wanneer ouders vrezen hun kinderen weer te verliezen (meer dan driehonderd kinderen omgekomen in de drie weken dat Operatie Gegoten Lood duurde), en waar ze gezien worden als oudedagsvoorziening. Dan maak je er maar liever een paar extra.
In de meeste gevallen wordt de jonge bruid opgenomen in het uitgebreide gezin van haar man, en heeft het nieuwe echtpaar niet meer om mee te beginnen dan één kamer met een slaapkamerameublement. De jonge vrouw heeft geen eigen keuken, maar neemt deel aan het grote huishouden dat bestierd wordt door de moeder van haar echtgenoot. Behalve als je gaat slapen, ben je als stel eigenlijk nooit alleen. De moeder die bovendien in vele gevallen de bruid voor haar zoon ook heeft uitgezocht, of op zijn minst heeft goedgekeurd. Hoeveel individuele vrijheid een vrouw heeft, hangt dus bepaald niet alleen af van haar man, die tenslotte nog steeds onder één dak woont met zijn moeder, en vaak als de dood is voor haar afkeuring.
Ik herinner me hoe Ramadan, een moderne, vloeiend Engels sprekende en hoogopgeleide man die in de VS studeerde, zijn eerste zoontje een moderne naam wilde geven, en door zijn moeder op de vingers werd getikt: in hun familie was het gebruikelijk om alle eerste zoons van zoons Mohammed te noemen, naar hun vader. Ze was niet te vermurwen dat er zodoende al heel wat Mohammeds in de familie waren, en zij won. Toen ik aan Ramadan vroeg wat er zou zijn gebeurd als hij zijn eigen zin had doorgedreven, keek hij ontzettend benauwd: “Dan had ze wekenlang niet met me gepraat.” Ze won overigens niet toen ze hem onder druk zette om een tweede vrouw erbij te trouwen, omdat zijn eerste in haar ogen niet erg voldeed. Hij hield voet bij stuk, en woont inmiddels in het complex van zijn grote familie in een eigen flatje met een eigen keuken en is de grootste bondgenoot van zijn vrouw tegen de heerschappij van zijn moeder. Al zal hij nooit de deur uitgaan zonder haar even te groeten. En al houdt zij het recht om op elk moment van de dag zonder kloppen in zijn flat binnen te stappen om te kijken of het daar wel goed gaat. Het blijft haar huis.
Zoals dat gaat in patriarchale systemen zit er aan de binnenkant vaak een stevig matriarchaal subsysteem in. Vaak is de strijd om meer vrijheid dus een kwestie van strijd met de schoonmoeder. De schoonmoeder die eens zelf ook als jonge bruid een nieuw gezin binnenkwam en toen vrijwel niets te zeggen had, is enorm in status en macht gegroeid nu ze zoons heeft, of zelfs al kleinkinderen, en regeert over haar gezin als een vorstin. En het is dus maar de vraag hoe ze haar eigen ervaringen vertaalt in haar verhouding tot een nieuwe jonge vrouw die geacht wordt haar te gehoorzamen – heeft ze enig mededogen als ze zich herinnert hoe eenzaam ze zichzelf eens heeft gevoeld tussen al die vreemde mensen, of laat ze nu fijn die jonge vrouw voor haar rennen, zoals ze dat eens zelf moest doen voor haar schoonmoeder? Ik heb jonge vrouwen meegemaakt die het huis niet uit mochten zonder toestemming van hun schoonmoeder, en als ze mochten dan niet zonder dat ze eerst haar hand hadden gekust. En het idee dat je je eigen kinderen op mag voeden naar je eigen ideeën kun je ook maar beter vergeten. In zo’n situatie kan je man net zo goed je bondgenoot zijn in de strijd om een beetje meer ruimte en vrijheid, als je vijand. We vergeten wel eens dat het niet alleen vrouwen zijn die last kunnen hebben van een patriarchaal systeem, maar dat er voor elke uitgehuwelijkte jonge vrouw ook een jonge man is die niet veel in te brengen had.
Feminisme, in zo’n situatie, is niet te vertalen als alleen de strijd om gelijkheid tussen vrouwen en mannen, maar is bijna altijd een complexe zaak die zich net zo goed afspeelt tussen vrouwen onderling en mannen onderling. Het is bijna altijd minstens een driehoeksrelatie: een dynamiek tussen schoonmoeder, zoon, schoondochter. Psychologisch gezien zou je dus eens moeten kijken wat het voor mannen betekent als ze bij hun moeder blijven wonen tot haar dood, en welke psychologische dynamiek zich afspeelt tussen schoonmoeder en schoondochter – de schoondochter voor wie haar eigen moeder een kleinere rol in haar leven speelt dan die van haar man. Logisch dat een boek als Mannen komen van Mars en vrouwen van Venus daar niet snel een bestseller zal worden, tenzij je er nog aan toevoegt dat schoonmoeders afkomstig zijn van de maan.
Vandaar dat als ik in Gaza mijn feminisme uit probeerde te leggen, ik net zulke glazige blikken krijg als in China.