We zijn weer terug.
Gisteren was het nog spannend of we er uit zouden komen, of we het vliegtuig zouden halen.
We waren, wijselijk, een uur eerder op pad gegaan, voor alle zekerheid. De tijd dat we moeten vertrekken om om vier uur ’s middags het vliegtuig te halen wordt steeds langer. Eerst de problemen aan de Palestijnse kant, bij de keet die dienst doet als Liaison Office. Vandaaruit wordt naar de Israelische kant van Erez gebeld, of we er door mogen, hoe laat we er door mogen, en wat voor kleur kleren we aan hebben zodat ze ons uit de verte al aan kunnen zien komen. Probleem: de Palestijnen die dat moeten doen waren er nog niet, want er is geen benzine. Een leuke journaliste van de Hongaarse tv wist er raad op, die belde een ambulance van de Red Crescent die de mannen ophaalde. Daar ging het eerste uur mee om.
Het was er drukker dan anders, misschien omdat de grens al weer dagenlang dicht was geweest. De gelukkige Palestijnen die een vergunning kregen om naar Israel te gaan, veel ouders met kinderen die er niet gezond uitzagen, vrouwen en een man in rolstoelen, op krukken, andere kwalen. Okee, we mochten.
Dan de lange gang door de security. Koffers inleveren, met de handen omhoog door de scan, wachten, weer wachten, je door een draaihek heenwurmen en nog een keer, en dan floept het lichtje opeens weer van groen op rood en zit er weer iemand klem, of is zijn tas al aan de andere kant. Het valt me op dat alle bordjes in het Hebreeuws, Engels en Arabisch zijn, Uitgang, Verboden te roken, behalve het bordje Welkom. Dat is er alleen in het Hebreeuws en Engels. Alsof de Palestijnen dat nog niet wisten.
Bellen met Joes, die zich zat te verbijten in Nederland, we hebben de hele tijd intensief contact gehouden.
Deny en ik waren er door heen, met onze bagage, toen we soldaten zagen rennen. Alarm. We zaten met een deel van de Palestijnen en de journaliste vast in niemandsland tussen de security en de pascontrole. Wij hadden nog geluk, we waren er alletwee al door, met onze bagage. De journaliste was haar cameraman nog kwijt, die ergens binnen zat, plus haar bagage en haar mobieltje. Twee uur wachten, zij zag de tijd verstrijken voor het interview dat ze had moeten maken en maakte zich zorgen over de cameraman. Wij begonnen af te tellen hoeveel tijd we nog over hadden om het vliegtuig te halen. Een Palestijnse moeder zat er met haar ziekelijke kind dat begon te piepen. Het flesje melk zat in haar bagage, binnen. De journaliste ging maar eens praten met de bewakingsdienst. Ze mocht het flesje gaan halen. Kind weer stil. Verder vertelt niemand je wat, maar dat is heel gewoon. Moet je maar niet naar Gaza gaan.
Ik zei het al eerder, je komt wachtende bij de grens de leukste mensen tegen. De journaliste bleke half Hongaars en half Syrisch. Met de Arabische naam van haar vader. Ze was zich steeds meer betrokken gaan voelen met de Palestijnen, en als het maar even ging maakte ze een reportage. Dan moest ze wel, voor het evenwicht heet dat, ook een reportage maken aan de Israelische kant, want zo willen de media dat. Even heeft ze overwogen om er maar mee op te houden, vertelde ze, want hoe kun je nou doen alsof er een balans is tussen de partijen? Je schept er een vals beeld mee, alsof het niet gewoon gaat om regelrechte onderdrukking van een partij door een andere. Toch gaat ze maar door. Maakt ook interviews met kolonisten, met de mensen in Sederot, en hoopt dan maar dat de intelligente kijkers zelf hun conclusies trekken.
Toen we door de paspoortcontrole waren, onze taxi had het wachten al opgegeven, lieten we de journaliste achter. Met enige zorg. De cameraman had footage in zijn bagage over de smokkeltunnels. Ze hoopte maar dat hij er doorheen zou komen. We gaan haar nog mailen hoe het af is gelopen. In Ben Goerion werd Deny nog onder handen genomen, elke bladzijde van elk boek en elk tijdschrift dat hij bij zich had werd bekeken en afgestoft met zo’n afwasborsteltje waarmee ze chemicalien op kunnen sporen. Nee, we waren niet bezig geweest met het maken van bommen. Deny en ik amuseren ons ondertussen wel. We hadden het over het interessante gebrek aan klantvriendelijkheid in Israel dat we voortdurend tegenkomen, alsof er geen goeiemorgen vanaf kan, alsof het genetisch onmogelijk is om dankjewel te zeggen, alsof het wat kost als je even zegt: we zijn klaar, u mag door. Zoals de econome Sara Roy moest zoeken naar een begrip waarmee het tegenovergestelde kan zeggen van ‘ontwikkeling’ – niet alleen onderontwikkeling, maar het doelbewuste tegendeel – ze kwam op de-development – mag er wel een woord komen voor het tegendeel van beleefdheid tegenover klanten. Sorry seems to be the hardest word. We kwamen op klantvijandigheid – we zijn er zeker van dat daar cursussen in gegeven worden, en gaan een jaarlijkse Award uitreiken voor Client Hostility. Israel wint nog op afstand, alhoewel ze deze keer maar een acht kregen op Ben Goerion. We werden door een jeugdig onderknuppeltje als potentieel staatsgevaarlijk nog vriendelijk weggebracht tot aan de incheckbalie, en je zag het, bijna zei hij sorry.
We klagen niet. Diezelfde ochtend zat ik met Skinny Mohammed aan tafel die een erger verhaal had. Hij probeert al meer dan een jaar om een vergunning te krijgen om naar het land te gaan waar hij jaren heeft gewerkt, Oostenrijk, om daar zijn verblijfsvergunning te verlengen, zodat hij, als het echt moet, met zijn familie kan vluchten. Visa waren in orde, vergunningen waren er ook, maar de grens bleef dicht, en dan verliep zijn visum weer en kon hij weer opnieuw beginnen. Een week geleden had Hamas gezegd dat de grens bij Rafah open zou gaan voor een aantal gevallen met visum en vergunning. Dus ging Mohammed daarheen, met zijn papieren en een koffertje. Achttien uur heeft hij gewacht, samen met een massa andere Palestijnen. Er is geen wc, er is geen water, er is niets te eten, daar bij de grens. Het was er heet. Mensen vielen flauw. En toen bleek dat de grens niet openging – het was niet meer dan een publiciteitsstunt, zegt Mohammed. Mensen werden hysterisch, gooiden hun bagage over het hek, probeerden er over heen te klimmen, je gelooft het niet, zegt hij, ik heb nog nooit zo iets ergs meegemaakt, hoe mensen met stokken werden geslagen, vrouwen ook, het wanhopige gehuil en geschreeuw. Dus was hij weer terug. Gisteren nog te beroerd om langs te komen, nu was hij er om even gedag te zeggen voordat we zouden gaan. Dit doe ik niet nog eens, zegt hij, al moet ik mijn hele leven brood met zout eten in Gaza.
Brood. Dat was op. Rommel was Gaza ingegaan om te kijken of hij voor ons nog een lunch kon versieren. Falaffel was er niet, want de gasflessen waren op. Humus was er wel, maar geen brood om het op te smeren. Dus kwam hij terug met koekjes, die nog gebakken waren voor het gas op was. Zullen wel een fortuin hebben gekost. Ik moest erg denken aan Marie-Antoinette, tijdens een opstand van hongerige mensen die brood eisten, en zij die zei: maar dan eten ze toch cake?
Twee mannen op het kantoor. Een nieuwe kleine organisatie. Ouders van kinderen met cystic fibrosis, taaislijmziekte. Twee vaders, de een heeft twee kinderen met de ziekte, de andere één. De medicijnen raken op en zijn niet meer te betalen. Er zijn 150 geregistreerde kinderen met de ziekte. Ze kunnen geen behandeling meer krijgen in het buitenland. Vorige week is een van de kinderen overleden. Khaled kan weinig voor ze doen, we worstelen met ons eigen budget, maar hij geeft ze een kamer in het NCCR, advies, administratieve ondersteuning, ze kunnen opereren onder het logo van het NCCR, zodat ze onderdeel uitmaken van een erkende NGO.
Er is zo ongelooflijk veel nood dat je er beroerd van wordt.
Laatste sessie, Deny die de conclusies voorlegt van alle gesprekken die we de afgelopen dagen hebben gevoerd. Het aantal klanten heeft zich verdrievoudigd. Niet alleen maar omdat het zo slecht gaat in Gaza, ook omdat het NCCR het zo goed doet. Het is alsof ook het NCCR het liefst de ogen sluit voor de consequenties. Ze zijn al zo gewend om niet te veel vooruit te kijken, maar dapper door te blijven modderen, te dweilen met de kraan open. Dan maar harder te werken tot iedereen er bij neervalt. We nemen alle mogelijke opties door. Er blijft er maar één over: als ze de kwaliteit willen handhaven, als ze geen mensen af willen wijzen, als ze niet de hele staf onvermijdelijk richting burnout willen sturen, dan moet er staf bij.
Het andere grote probleem is het materiaal. Neem alleen de pampers voor mensen die incontinent zijn. We tellen op hoeveel er nodig zijn, voor de dagelijkse nood, en schrikken ons lens. Dat gaat het Kifaia budget ver te boven. Dat moet dus ergens vandaan komen, want je kunt de mensen toch niet gewoon in hun poep laten liggen, en daar komt het wel op neer. Niet meer naar buiten kunnen. Je schamen omdat je stinkt. Werken met vieze lappen die uitgewassen moeten worden en er is geen zeep. De viezigheid die dat geeft, en de infecties. En dat met doorligwonden. Niet aan denken. Verbandmateriaal, ook erg. Dat kunnen we nog meenemen de grens over, maar het is ook maar een druppel op de groeiende plaat. Voldoende voor het homecare team om zelf wonden te verbinden, er is nog genoeg voor twee maanden, maar te weinig om aan de families uit te delen, die te arm zijn om dat zelf te kunnen kopen. Dus gaat ook de kwaliteit van de wondverzorging hollend achteruit – met alle gevolgen van dien – straks nog meer zorg moeten leveren.
Kifaia heeft weer werk aan de winkel. We gaan terug met een opdracht.
Deny gaat nog even cadeautjes halen bij Sausan, de vrolijke kleine vrouw, en Majd die doof is. De werkplaats, waar ze maar doorgaan met borduren, hoewel er bijna niemand meer is die nog wat koopt. Ook een plan waar we vrijwilligers voor nodig hebben, het zou mogelijk moeten zijn om hun spullen hier te verkopen. Gaan we met koffers met medicijnen en verband heen, komen we terug met borduurwerk. Maar iemand moet dat gaan organiseren.
Afscheid. Altijd vreselijk. We zitten maar een beetje grappen te maken, nog een sigaret te roken. Geen droevgie verhalen meer, zegt Khaled. Doe maar een dansje op de tafel, zegt Fatma. Haar dochter Fida komt nog even langs om dag te zeggen. Ze moet vandaag examen doen op de Islamic University. We herkennen haar nauwelijks met haar hoofddoek om.
Dan gaan we weer. Richting Erez. Onderweg: de mensen die lopen, die langs de weg staan te wachten of ze met iemand mee kunnen rijden. Bus 11, heet dat hier. De benenwagen.
Heb onderstaande brief verstuurd naar tweede kamer fractie voorzitters en Europarlementariërs en naar Buitenlandse zaken. Heb tevens aan de laatste de verklaring van Hamas doorgestuurd.
Misschien een eyeopener voor ze. Op het moment verslechtert de situatie in Gaza met de minuut. Er is geen gas meer om op te koken er is geen benzine meer voor auto’s. Er wordt geen brood meer gebakken. Er is nauwelijks meer voedsel. Er zijn geen medicijnen en verbandmiddelen meer of incontinentie materiaal en verbanden wassen of luiers is onmogelijk om dat er ook geen elektriciteit meer is en geen gas om het water te verwarmen. Waar wachten we op hier in Nederland? Waarom wordt er geen actie ondernomen en wordt een onmiddellijke stopzetting van de blokkade van Gaza geëist. Hoeveel kinderen, zieken , ouderen en anderen moeten eerst sterven, voordat Nederland actie gaat ondernemen.
Gisteren aan tafel een tafel gesprek over dit onderwerp. Ik had visite, en tot mijn schrik haalde die haar schouders op. ‘Ik vind het vreselijk, maar wat kan ik er aan doen’
Er is nog heel wat werk aan de winkel vrees ik.
Wat betreft het borduurwerk Anja, ik zie wel hoe het zou kunnen. Heb alleen de mogelijkheid niet om het te organiseren. Maar misschien kan ik wel ergens mee helpen?
Ik zl aan je denken Marrıgje maar we hebben ın de eerste ınstantıe vooral mensen nodıg dıe het gaan doen. Ideeen zat maar te weınıg tıjd over om het allemaal zelf te gaan organıseren.