Gedicht, voorgelezen in de schriftuitleg van Huub Oosterhuis.
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stoomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan denk, zij stond bij het roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal mij bewaren.
Martinus Nijhoff.
Die brug bij Zaltbommel heet nu de Martinus Nijhoffbrug.
De weergave van het gedicht wordt ontsierd door fouten:
‘stoomaf’ moet zijn: stroomaf
‘aan denk’ moet zijn: aan dek
‘bij het roer’moet zijn: bij ’t roer
en, cruciaal voor de interpretatie:
‘Zijn hand zal mij bewaren’ moet zijn: ‘Zijn hand zal u bewaren’