Knuppel in hoenderhok?

We doen de discussie nog eens over

Het is bekend, het is meer dan bekend, het is dezelfde knuppel in een al lang bestaand hoenderhok. Ja, vrouwen zijn in doorsnee meer buitenshuis gaan werken dan vroeger, maar vaak in kleinere banen, vooral wanneer ze een gezin hebben – met kinderen. Tegenwoordig is het ‘anderhalf-kostwinners-model’ in de meerderheid. En dat komt erop neer dat nog steeds 48% van de Nederlandse vrouwen niet geheel van eigen inkomen zou kunnen leven, maar, zoals dat nu zo vrouwvriendelijk door de media waart, ‘op de zak van een man teren’. Of dat niet schandelijk ouderwets is? Ja nou! Die arme uitgebuite mannen die met zo’n luxe vrouwtje zitten dat thuis een beetje tut met de kinderen, voor ze naar haar yogaklasje gaat om zichzelf te ‘ontplooien’, dat die mannen dat nog nemen, zeg!

Het wordt traditie. Om de paar jaar laait de discussie weer even op over het feit dat de emancipatie van vrouwen stagneert. Dit keer is het een nota van Minister Jet Bussemaker de aanleiding. (Zie hier). En de hoofdredacteur van Opzij, Margriet van der Linden scheef een opiniestuk voor de Volkskrant. Hier. Met de militante kop: ‘Goed dat Bussemaker de zweep over de mannen haalt’. Alleen, dat doet Bussemaker nou juist helemaal niet. Veel verder dan suggereren dat mannen ook wel een steentje bij kunnen dragen aan de emancipatie van vrouwen komt ze niet. Ze blijft hinderlijk steken in wat ik al zo hinderlijk vaak heb moeten zeggen: zolang het een vrouwenprobleem is hoe betaald werk en zorg wordt verdeeld, gaat het helemaal niet opgelost worden. Zie daarvoor de drie modellen die er voor vrouwen zijn, waartussen ze zal moeten kiezen, zolang het voor het overgrote deel van de mannen nog steeds vanzelfsprekend is dat ze een volle baan hebben en het leeuwendeel van de zorg voor kinderen en huishouden aan een partner overlaten. Hier.

Het foute ‘keuzefeminisme’

Hebben we wat aan het artikel van Van der Linden? Wat mij betreft: niet veel. Ja klopt, dat 48% van de vrouwen niet economisch zelfstandig is, een gegeven dat zich vooral wreekt bij het opbreken van huwelijken, en dat is een op de drie. Maar wat is het alternatief dat er wordt geboden, anders dan dat vrouwen alles op alles moeten zetten om zelfstandig te worden en niet ‘op de zak van hun man te teren’? Daar horen we bar weinig over. Ja, Simone de Beauvoir had daar al een oplossing voor: weigeren om te trouwen en geen kinderen krijgen. Individueel gezien een geheel legitieme keuze. Maar maatschappelijk gezien natuurlijk flauwekul. Tenzij we willen dat er binnenkort geen problemen meer zijn omdat we ophouden te bestaan. Het manco in de visie van Van der Linden is dat ze geheel blijft steken in de ideologie van de individuele keuze, tenminste als het gaat om gezin en kinderen, terwijl ze wel het maatschappelijke belang ziet van vrouwen die betaald werken en daarmee een bijdrage leveren aan ‘de economie’.

Tja, wat een mal idee dat vrouwen zelf zouden mogen kiezen hoe ze leven willen, zeg. Horen vrouwen, die kennelijk niet voor zichzelf kunnen denken, dat over te laten aan de overheid of aan het feministisch politbureau?

In haar gepolariseerde denken, dat weinig recht doet aan de heel reële keuzes waar vrouwen voor staan, heeft ze een vijandbeeld geschapen om zich tegen af te zetten: dat is het ‘keuzefeminisme’ dat ervan uit zou gaan dat keuzevrijheid belangrijker is dan economische zelfstandigheid.

Keuzevrijheid is hierin dan het hoogste goed, maar wordt in deze discussie zo makkelijk van stal gehaald dat daarmee iedere poging tot maatschappelijke verandering wordt geblokkeerd. Deze ik-gerichte emancipatie – een keuzefeminisme waarbij (met name) vrouwen zeggen dat ze de manier waarop ze hun leven inrichten toch zeker zelf bepalen, ook al is dat thuis voor de kinderen zorgen – is niets minder dan een oppervlakkige en ronduit egocentrische kijk op een thema dat niet alleen individuen treft, maar een maatschappij als zodanig. In Nederland komt dit zogeheten keuzefeminisme ook nog eens samen in een zeldzame cocktail met een (over)heersende moedercultuur. Veel moeizamer dan in andere landen komen wij in Nederland af van de traditionele rolverdeling, die rol van zorgend in het huishouden, voor de kinderen en met het vooruitzicht van mantelzorger voor ouders.

De zorg voor kinderen, moeten we hieruit begrijpen, is een egoïstische keuze, die voortkomt uit een ouderwetse moedercultuur. De keuze voor een carrière, daarentegen, heeft niets met egoïsme te maken maar is een bijdrage aan de maatschappij, en aan de ‘oplossing van emancipatoire vraagstukken’ en aan ‘het doorstromen van vrouwen naar de top’. O is dat zo? Wat een fantastische omdraaiing van het aloude idee dat vrouwen zich op moesten offeren voor het moederschap: nu moeten ze zich opofferen voor de emancipatie door carrière te maken en die achterhaalde moederschapscultus eraan te geven. Alweer wordt voor haar beslist wat er goed voor haar is, maar nu door een feministe. Ik had het al eerder over de fixatie van Opzij alsof ‘vrouwen naar de top’ het ultieme en voornaamste doel zou moeten zijn voor alle vrouwen, het ‘directeurenfeminisme’ (Hier.) Dan is Heleen Mees nog realistischer, die gaat ervan uit dat vrouwen die carrière maken de huishoudelijke zorg wel over kunnen laten aan lager opgeleide vrouwen die daar dan nog een baantje aan hebben. Zoals ik al eens zei: volgens Mees heb je drie seksen, mannen, vrouwen en werksters.

De politieke economie van de koesterende functie

Van die overheersende moedercultuur hebben Van der Linden en Heleen Mees geen last. Ze hebben geen kinderen. Dat mag, maar het helpt niet erg als je weinig idee hebt wat het voor andere vrouwen betekent om wel kinderen te willen, ik-gericht als ze zijn, en je leven daarnaar in te moeten richten. Het punt waar Van der Linden, net als Heleen Mees een tijd geleden, blind voor is, is a. dat de zorg voor kinderen niet alleen een individuele zaak is maar ook een maatschappelijke – hoe zouden we onze samenleving eigenlijk zien zonder de volgende generaties?; b. dat de zorg, het onbetaalde werk thuis en in de mantelzorg, een belangrijke economische bijdrage levert, al wordt het niet betaald (de economische waarde van huishoudelijke arbeid was al een feministisch thema in de jaren zeventig); c. dat de persoonlijke kosten voor vrouwen die zowel een volle baan hebben als kinderen te verzorgen hebben, heel hoog kunnen zijn. Bussemaker zelf zei in een interview dat zij het als minister alleen volhield door een partner die thuis veel taken overnam. Kijk, daar hebben we het punt. Willen we er werkelijk voor zorgen dat vrouwen de kans krijgen om geheel economisch zelfstandig te worden, en wanneer gewenst ook kinderen te hebben, dan is het vooral belangrijk dat mannen emanciperen, want zij zijn het die achterlopen. Dat ze ophouden, nee niet op de ‘zak’, maar op het goede hart van hun vrouw te teren, die nog steeds bereid is de kinderen en het huis te verzorgen zodat hij met een gerust hart de deur uit kan om zijn ‘bijdrage aan de economie’ te leveren en ook weer fijn thuis kan komen om van die belangrijke taak uit te rusten.

Gelukkig laten de meeste vrouwen zich niet door Van der Linden en Mees vertellen dat ze vastzitten in een ouderwetse en egoïstische moedercultuur als ze hun kinderen serieus nemen, en zoeken naar een balans, met de middelen, en de partner, die ze hebben. En dus wel keuzes moeten maken. Het maakt wel dat veel vrouwen denken dat het feminisme, dat wil zeggen, het Opzij feminisme, niks voor hen is, omdat het geen antwoord biedt voor de reële keuzes waar zij voor staan. Alsof je bij Opzij alleen terecht kunt als je kiest voor dat ene model. De carrière. En dat doet mijn oude feministische hart wel zeer. Want in mijn feminisme is zowel plaats voor ‘vrouwen aan de top’ als vrouwen aan de basis, en zowel voor vrouwen met als zonder kinderen.

Reacties

Een aantal reacties op het Bussemaker-ophefje zijn wel interessant. Natuurlijk de kritiek van de werkelijk conservatieve zijlijn: het Katholiek Nieuwsblad, hier.

‘Moeders zorgen voor kinderen. Vaders zorgen ervoor dat moeders voor kinderen kunnen zorgen. Dat is de gouden regel van elke gezond gezin en elke gezonde samenleving.’

In Trouw kritiek op Bussemaker van Mirjam Janssen: Bussemaker houdt te weinig rekening met de verschillen tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen. Het emancipatie-ideaal van de economische zelfstandigheid gaat voor veel laagopgeleide vrouwen sowieso niet op.

“De echte knelpuntenten zitten bij de laagopgeleide vrouwen. Van hen werkt ruim de helft en dan vaak in kleine baantjes. Tot deze groep behoren niet alleen de spreekwoordelijke luie huisvrouwen, maar bijvoorbeeld ook half analfabete, oudere allochtone vrouwen. Deze vrouwen moeten op de arbeidsmarkt om slecht betaalde flexbanen concurreren met studenten, Polen en bejaarden – en dat in crisistijd.”

Hier.

En een feministische reactie: René Römkens, directeur van Atria (voorheen Aletta) zegt in mijn ogen geheel terecht:

Niet enkel participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is het probleem: scheve verdeling van arbeid en zorg binnenshuis tussen mannen en vrouwen is een ander obstakel. Römkens: “Meer dan 90% van de vaders en moeders is van mening dat de zorg voor kinderen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Je ziet dan ook dat vaders in de laatste decennia wat meer tijd aan hun kinderen zijn gaan besteden. En daar is zeker ruimte voor groei: vier op de tien vaders vinden zelf dat zij meer tijd aan hun kinderen zouden moeten besteden. Nu heeft nog slechts (ongeveer) een derde van de vaders een vast(e) dag(deel) in de week om voor de kinderen te zorgen, de vaak genoemde ‘papadag’. Maar 6 procent van de vaders gaat na de geboorte van het eerste kind minder werken.”

Zie hier.