Racisme afleren en bondgenoot worden
Een woord vooraf: lang geleden begon voor mij de vrouwenbeweging. Het was de eerste keer dat ik mijn persoonlijke ervaringen deelde met andere vrouwen, en er achter kwam dat ik in heel veel opzichten niet de enige was. Ik wist op mijn twintigste met een kind onder mijn arm een huwelijk met een gewelddadige man te ontvluchten – in een tijd dat er nog geen Blijf van m’n Lijf huizen bestonden, je nergens terecht kon met je verhaal, en de meeste mensen het een goed idee leek om zo’n pijnlijke geschiedenis maar zo snel mogelijk te vergeten en er verder geen aandacht aan te schenken. Ik was toen behoorlijk kwaad op mannen, met name ook op al die progressieve mannen die altijd hun mond vol hadden met maatschappijkritiek, maar wat vrouwen te zeggen hadden afdeden als apolitiek privé gebabbel. Dat was te persoonlijk, dat was niet politiek. Maar ik was niet alleen kwaad op mannen die hun handen niet thuis konden houden. Ik was ook kwaad op mannen die hun handen wel thuishielden en daarom dachten dat geweld tegen vrouwen verder hun probleem niet was.
Ik haal dit verhaal weer naar boven omdat ik paralellen zie met wat er nu gebeurt met racisme. Het is evident dat er sprake is van een fikse hoeveelheid manifest racisme. Maar dat is niet het enige probleem. Het probleem is vooral ook dat zoveel blanke Nederlanders van zichzelf vinden dat ze geen racist zijn (wat nog ter discussie staat, als je ziet hoe weinig de doorsnee Nederlander begrijpt waar dat over gaat) en dus niet vinden dat het hun probleem is.
Dominantie en ondergeschiktheid
Ik heb, vele jaren geleden, veel geleerd over dominantie en ondergeschiktheid, door een parallel te trekken tussen vormen van ongelijkheid en wat ik zelf als vrouw mee had gemaakt. Het was in het begin best verwarrend; als vrouw had ik reden om me ‘onderdrukt’ te voelen – een term die nu uit ons woordenboek is geschrapt, maar als blanke, inheemse Nederlandse, goed opgeleid en uit een welvarend nest komend mens was ik ook geprivilegieerd. En dit is natuurlijk het punt: wie wordt achtergesteld, bijvoorbeeld als deel van de ‘minderheid’ die zich maar aan moet passen, weet heel goed wat er met hem of haar gebeurt. Maar het kenmerk van de geprivilegieerden is nu juist dat ze hun eigen dominantie zelden waarnemen. En dat lijkt nu met een merendeel van de blanken het geval te zijn.
Het is al enige jaren volstrekt gewoon om kritiek, meer dan kritiek, luide afkeuring te uiten over de gewoontes, religie, cultuur van de ‘anderen’. Er zijn aparte termen voor bedacht, zoals in ‘de islamkritiek’ – één woord, waarbij de gebruikers ervan meteen laten weten waar ze staan: het is normaal om specifiek op de islam kritiek te hebben. Zelfs keurige linkse politici vonden er niets mis aan om wat meer aan ‘islamkritiek’ te doen. Wat een enorm contrast met wat er gebeurt wanneer die ‘anderen’ voor de verandering eens kritiek hebben op een traditie van de blanke meerderheid. Zo gauw er een klein beetje aan de bestaande privileges wordt getornd kun je massale agressie krijgen – dat kunnen we nu zien. Zonder dat die blanken die zich zo aangevallen voelen even nadenken over wat zij zelf deden tegenover anderen.
Bondgenotengroepen
In de jaren tachtig was ik zelf deelnemer aan wat we toen ‘bondgenotengroepen’ noemden, en later heb ik ze ook begeleid. Dat waren groepen waarbinnen zwarte en witte vrouwen elkaar troffen, (of joods en niet-joods, of vrouwen en mannen). De vraag was: hoe kunnen witten goede bondgenoten zijn voor zwarten, tegen racisme. (Of tegen seksisme. Of tegen antisemitisme) Ik heb daar ontzettend veel van geleerd.
Dit hoorde bij de opzet: dat een deel van de zittingen in de ‘eigen’ groep plaatsvonden, waarna we bij elkaar kwamen voor de uitwisseling. Het werd voor mij volstrekt duidelijk hoe belangrijk het was om te onderkennen dat het proces aan beide zijden niet zomaar hetzelfde is. Alleen maar in naam tegen racisme zijn maakt van een witte nog geen betrouwbare bondgenoot. En aan de zwarte kant kon het geen kwaad om er eens over na te denken wat je van witten mocht verwachten en wat je er aan kon bijdragen dat ze ook bondgenoten bleven. Aan de zwarte kant, hoorde ik van hen, was er ook sprake van opruimen van oud wantrouwen, uiten van oude woede en verdriet, verwerken van opgelopen pijn, wat ze graag wilden doen zonder dat daar witte toeschouwers bij zaten.
Aan de zwarte kant dus veel emoties tegenover witten: van cynisme (wanhoop onder een dun laagje vernis) tot ongeloof dat witten er ooit wat van zouden kunnen snappen, naar dankbaarheid als die witten ook eens hun nek uitstaken. Twee houdingen die begrijpelijk waren, maar waar je niet veel mee opschoot. Kritiekloos alles mooi vinden wat witten doen, omdat het witten zijn, is niet zo constructief, maar voortdurend maar wantrouwig blijven en heel snel kwaad zijn brandt de bondgenootschap ook snel op. Waarna je natuurlijk wel kan roepen: zie je wel, als het er op aankomt heb je niks aan ze. (Ook hier, veel paralellen met hoe we als feministische vrouwen met mannen omgingen).
Verwarring
Aan de witte kant was er eerst verwarring. Wat moeten we doen, eigenlijk? We kunnen niet verder als er geen zwarten bij zijn, ze moeten ons vertellen wat we doen moeten. Waarom moeten wij eigenlijk apart gaan zitten? Nou, werd gaandeweg duidelijk, omdat er ook heel wat gedaan kon worden aan onze eigen houding als witten. Bijvoorbeeld aan de ene kant de neiging om de leiding over te nemen en even de boel te gaan regelen, goedbedoeld en ongevraagd advies – weet je wat jullie moeten doen? Maar aan de andere kant, juist bij de witten die een beetje door begonnen te krijgen wat er werkelijk aan de hand was, een verlammend schuldgevoel, een te onderdanige houding, een te grote voorzichtigheid – als ik maar niks verkeerds zeg – en een grote behoefte om een stempel van goedkeuring te krijgen: ‘ik ben een goede witte’, waar de zwarte anderen alleen maar doodmoe van werden.
Wat witten moesten leren is dat ze het anti-racisme niet deden om lief te zijn voor de zwarten en er dankbaarheid voor te innen. We moesten leren dat we het deden voor onszelf, om het soort wereld waar wij in wensten te leven, gewoon, omdat het lekkerder woont in een wereld met meer gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid, en minder vergiftigde onderlinge relaties.
Huiswerk
We moesten ook leren dat we huiswerk hadden. Het was leuk en leerzaam en erg bevredigend om met zwarten samen in een groep te zitten, de grote verzustering en verbroedering, maar een groot deel van het echte werk lag nu juist bij al die andere witten die geen deel waren van de oplossing maar van het probleem. Jakkes, zeiden we, want daar hadden we geen zin in. We vonden lekker in een groep zitten met zwarten veel leuker en warmer.
En nog iets leerden we. Net zoals wij als vrouwen niet altijd even aardig waren tegen onze mannelijke bondgenoten waren zwarten niet altijd even aardig tegen ons witten al deden we nog zo ons best. Dit werd mijn checklist, elke keer als we een aanvaring of een meningsverschil hadden, en in de opleidingsgroepen die ik begeleidde, die uiteindelijk bestonden uit groepen met eenderde aan studenten met een ‘andere’ etnische achtergrond gebeurde dat nogal eens. Ga na:
1. Is dit verwijt echt voor mij bedoeld, is het terecht, moet ik er van leren, moet ik iets veranderen, moet ik mijn excuses aanbieden?
2. Is dit verwijt niet voor mij persoonlijk bedoeld maar komt die bij mij terecht omdat ik een representant ben van de hele groep blanken? En kan ik het dan in ieder geval opvatten als een compliment dat ik veiligheid genoeg biedt dat dit tegen mij geuit wordt, zonder dat ik het persoonlijk opvat? (Ik herinner me een slogan van een zwarte feministe: if I’m talking to you in anger, at least I’m talking to you!)
3. Is dit verwijt gewoon bullshit, en een begrijpelijke maar onterechte poging om eens even lekker wat op mij af te reageren – alweer, zoals wij vrouwen dat ook wel eens deden met mannen? Kan ik dat dan zonder kwaad te worden naast mij neer leggen?
Met als regel: beslis niet te snel waar het over gaat, maar onderzoek het. Schiet niet te snel in de schuld, en ook niet te snel in de ontkenning.
Besluiten geen racist te zijn
Leerzaam, absoluut. En het maakte ook duidelijk dat aan de ‘goede’ kant staan meer dan een beslissing is om tegen racisme te zijn. Daar kan het mee beginnen, maar er is veel meer werk aan de winkel. Emancipatie, besloten we toen, is niet alleen een kwestie van werk aan één kant, maar aan beide kanten, elk met een eigen agenda.
Dit was zo belangrijk om door te geven: dat we allemaal besmet zijn met vooroordelen, blinde vlekken, angst. Iedereen die in een samenleving opgroeit waar ongelijkheid en vooroordeel nog de norm is krijgt daar een tik van mee. Ik heb ook gewoon toe moeten geven dat ik racistische trekjes had. Het is dus geen kwestie van schuld. Wel van verantwoordelijkheid: wat doe je er mee. Wat zijn de stappen die je zelf kunt nemen om je geest te verruimen, je inzicht te vergroten, en je inlevingsvermogen in mensen die anders zijn dan jij. En dit is het punt: dat je gaandeweg begrijpt dat je daar bepaald niet slechter van wordt.